Door een gelukkige samenloop van omstandigheden valt de verschijning van het 26ste deel in de serie de Geïllustreerde Beschrijving van de Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, uitsluitend gewijd aan de kathedrale basiliek van St. Jan Evangelist te 's-Hertogenbosch, samen met de voltooiing van de restauratie van dit bijzondere monument, meer dan honderd jaar nadat met de werkzaamheden werd begonnen. De Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving heeft mij geadviseerd de door prof. dr. C.J.A.C. Peeters verzorgde tekst in deze serie op te nemen. Zonder aarzeling heb ik aan dat advies gevolg gegeven. Aan het advies van de Rijkscommissie ontleen ik voorts, dat in dit boek niet alleen wordt volstaan met een beschrijving van het monument in de situatie, waarin wij het nu aantreffen, maar ook aandacht wordt gegeven aan de geschiedenis die het bouwwerk door de eeuwen heen heeft doorgemaakt. Het uitwendig vrijwel geheel met natuursteen beklede bouwlichaam van de Sint Jan heeft aan den lijve altijd even stevig de tand des tijds gevoeld als de hand van de bouwlieden die de verwering ervan trachtten te keren. Vanaf het begin van de 17de eeuw vormen verval en herstel tot op de dag van vandaag twee voortdurende en gelijktijdig verlopende processen. Door veranderende gebruikseisen, wisselende opvattingen over de wijze van onderhoud en wijzigingen in de smaak heeft het interieur van het kerkgebouw een even grote gedaanteverandering ondergaan als het exterieur. Het kerkgebouw verandert als het ware terwijl de beschrijver erbij staat. Het is zelfs niet precies aan te geven op welk punt de eerste stelselmatige restauratie, in 1859 begonnen, beëindigd werd en waar met de tweede restauratie, die dit jaar wordt afgesloten, een aanvang werd gemaakt.
In 1956 leek het moment dáár om de status quo te beschrijven. Prof. dr. Peeters, toen als wetenschappelijk ambtenaar verbonden aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, kreeg in dat jaar de opdracht de wetenschappelijke beschrijving van het kerkgebouw op te zetten. Het herstel van de buitenarchitectuur leek toen voltooid en voor lange tijd voldoende en duurzaam te zijn.
Maar in 1958 was men al druk bezig bouwvallige onderdelen, die in het kader van de in de jaren 1870-1880 uitgevoerde herstellingswerkzaamheden werden aangebracht, in verband met instortingsgevaar te verwijderen. Het manuscript van de heer Peeters zou, wanneer tot publicatie zou zijn besloten, op het ogenblik van verschijnen al verouderd zijn geweest. Het bleef dan ook in portefeuille.
Eerst in 1971 hervatte prof. dr. Peeters op basis van een nieuwe opdracht zijn beschrijvingswerkzaamheden, doch ditmaal zou veel van zijn nieuwe onderzoek tevens in dienst van het restauratieprogramma gesteld moeten worden.
En zo bevat dit boek tevens het verslag van de herstellingswerkzaamheden, dat in de vorm van waarneming, documentatie en advies reeds zijn functie heeft gehad op de bouwsteigers. Sommige delen van dit boek zijn als rapport, nota of advies gebruikt in de vergaderingen van de restauratiecommissie en het bouwteam.
Dit onderdeel van het boek is uitgegroeid tot een uitvoerig ooggetuigeverslag, waarvan de details net zo belangrijk zijn als de bijzonderheden van de moeilijk te achterhalen bouwgeschiedenis.
Ook in de ons omringende landen worden aan bijzondere gebouwen steeds vaker uitvoerige en diepgaande beschrijvende monografieën gewijd. Ik wijs op de beschrijvingen van de St. Stephansdom in Wenen (1931), de Dom van Keulen (1937), het Munster van Bern (1960), de St. Nicolaaskerk (1969) en de St. Baafskathedraal (1965) te Gent, de St. Gummaruskerk te Lier (1972), de Onze Lieve Vrouwekerk te Kortrijk (1973) en de St. Salvatorskathedraal te Brugge (1979-1981). De beschrijving van de Dom van Spiers, die in 1972 het licht zag, is uitzonderlijk breed en diep van opzet.
In ons land werden tot dusverre drie delen in de reeks Geïllustreerde Beschrijvingen gewijd aan één monument, n.l. de Dom van Utrecht (1965, auteurs dr. E.J. Haslinghuis en drs. C.J.A.C.
| V |
Peeters), het Burgerweeshuis te Amsterdam (1975, auteur dr. ir. R. Meischke) en het R.C. Maagdenhuis en het St. Elisabethgesticht te Amsterdam (1980, auteur wederom dr. ir. R. Meischke). De vraag doet zich voor, of de beschrijvingen van singuliere, zeer bijzondere monumenten niet beter kunnen worden opgenomen in een nieuwe reeks Monumenten-monografieën.
Gaarne breng ik dank aan allen, die aan de totstandkoming van dit boek hebben meegewerkt, maar mijn bijzondere erkentelijkheid gaat uit naar prof. dr. C.J.A.C. Peeters, die ondanks zijn drukke werkzaamheden bij eerst de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, later de Universiteit van Amsterdam en thans de Universiteit van Nijmegen de gelegenheid heeft weten te vinden dit omvangrijke werk te volbrengen. Ook de Rijkscommissie voor de Monumentenbeschrijving dient dank te worden gebracht voor de conscientieuze wijze, waarop de Commissie de werkzaamheden van prof. Peeters heeft begeleid en ondersteund.
Ik ben ervan overtuigd, dat een standaardwerk tot stand is gebracht dat van een blijvend, groot belang zal zijn voor niet alleen hen, die op wetenschappelijk niveau geïnteresseerd en betrokken zijn bij de monumentenzorg in het algemeen en bij de Bossche Sint Jan in het bijzonder, maar ook voor allen, die zich uit anderen hoofde betrokken voelen bij, ja liefde voelen voor dit monument van geschiedenis en kunst, zoals de parochianen, de burgers van de achthonderd jaar oude stad 's-Hertogenbosch en anderen.
Het bewaren en restaureren van ons erfgoed vraagt om een zo groot mogelijke inzet, óók van wetenschappelijke zijde. Voor wat betreft de Bossche Sint Jan is het best mogelijke gedaan. De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur mr. drs. L.C. Brinkman 8 februari 1985 | VI |